29 april 2010

Fantastic Mr. Fox (2009)

Het is niet verwonderlijk dat Wes Anderson zich waagt aan een animatiefilm. De man zijn filmografie staat onderhand vol met films waarin overdreven personages nauwelijks moeten onderdoen voor de larger than life situaties waarin ze verzeild raken; Andersons films hebben nu eenmaal altijd een onmiskenbaar cartooneske vibe. Fantastic Mr. Fox, een verfilming van het boek van Roald Dahl, is onder het minder alledaagse uiterlijk dan ook in essentie een doodnormale Anderson film, waarin een vreemde familie een kleurrijk universum bewoont.

En die vreemde familie vinden we deze keer in een troep vossen. Titelpersonage Mr. Fox (wiens stem verzorgd wordt door the Fantastic Mr. George Clooney) is een meesterlijke kippendief, maar wanneer zijn vriendin hem meldt dat ze zwanger is beslist hij om het avontuurlijke leven achter zich te laten. Zeven jaar later is hun welp Ash opgegroeid tot een onzekere en verbitterde tiener, terwijl Mrs. Fox zich genesteld heeft als huisvrouw. Mr. Fox, inmiddels een columnist voor de krant, mist echter de oude tijd: een adrenalinerush is wel het laatste dat je als schrijver ondergaat. Fox sluipt 's nachts weg om kippen te gaan stelen en beslist om er na één laatste grote vangst de brui aan te geven. De slachtoffers van deze laatste roof - Boggis, Bunce and Bean - geven zich echter niet zomaar gewonnen en gaan de confrontatie met de familie vossen aan. De rest van de film is een serie veldslagjes (1-0 wanneer de boeren Fox's huisboom neermaaien, 1-1 wanneer Fox hun cidervoorraad plundert) die uiteindelijk op een showdown uitdraait, of wat had u gedacht.

Zoals te verwachten valt staan de familiebanden centraal voor Anderson. Het hele avontuur is voornamelijk een katalysator die ervoor zorgt dat elk familielid iet of wat verandert, zodat ze op het einde terug samen kunnen komen om gelukkiger dan ooit verder te gaan met hun leven. "In the end we all die, unless you change", spreekt mevrouw waarschuwend tegen meneer Vos, en dat is dan ook precies wat er gebeurt: aan het einde heeft Fox zijn buik vol van het avontuur en is hij klaar om zich te settelen. De zoon met het minderwaardigheidscomplex verzamelt een pootvol zelfvertrouwen, terwijl de sympathieke, populaire Kristofferson begrijpt waarom het niet klikt met zijn neef. Het zijn vrij zompige clichés die in Andersons geheel toch hun plaats vinden, mede door de excentrieke kantjes die elk personage meekrijgt. De sfeer doorheen de film is vrij consistent rustig en kalm, soms zelfs balancerend op de groove van het 70's hippietijdperk; binnen dit kader is Anderson vrij om te gaan en staan waar hij wil qua emoties, en het is knap om te zien dat zowel elk moment van lichte melancholie als elke grap steevast doel raakt. Fantastic Mr. Fox is een meeslepende animatiefilm zoals we ze tegenwoordig van Pixar gewend zijn, maar met een veel ruimer spectrum aan emoties waar er nooit echt één de voorgrond neemt.

Of dat even interessant is voor kinderen is lastig te zeggen, maar ook niet helemaal van belang. Animatiefilms als medium worden tegenwoordig meteen aan kinderen gelinkt, terwijl hier bewezen wordt dat dat absoluut niet het geval hoeft te zijn. Fantastic Mr. Fox is een film voor volwassenen waar kinderen met plezier naar kunnen kijken, maar of die kleuters al de nuances en vooral de humor gaan begrijpen is zeer twijfelachtig. Ook de visuele aanpak is minder glad dan de huidige speelplaatsgeneratie gewend is; in een tijdperk waar zelfs kostuumdrama's CGI hanteren grijpt Anderson terug naar stopmotion. En die techniek wordt absoluut niet verdoezeld: de animatie is bij momenten nog even charmant houterig als King Kong destijds en zorgt voor een ruwe stijl (de pels van personages lijkt zowat elk frame te veranderen); deze visuele weergave is redelijk uniek en geeft de film meer charisma dan eender welke gladde, perfecte computereffecten zouden kunnen. En als we het dan toch even over charisma hebben: heeft een animatiefilm ooit met een doeltreffendere sterrencast uit kunnen pakken? George Clooney, Meryl Streep, Bill Murray, Willem Dafoe, ... stuk voor stuk perfecte stemmen die hun personage nog een beetje extra pit meegeven. Daarmee is Fantastic Mr. Fox op elk vlak een voltreffer die in het oog springt door zijn visuele flair, maar in het geheugen en hart blijft zitten door zijn inhoud.


28 april 2010

Yor: the Hunter from the Future (1983): Deel 1

Het Italiaanse avonturen epos Il Mondo di Yor (Yor: the Hunter from the Future) is al enige tijd één van mijn favoriete B-films. Het verhaal is onderhoudend, de actiescènes komen frequent voor en zijn memorabel, er valt altijd wel wat te lachen, ... het is één van die stukjes entertainment dat op elk mogelijk vlak tekort schiet, behalve qua amusementswaarde. En aangezien dat het enige doel is dat Yor: the Hunter from the Future voor ogen heeft, is daar helemaal niks mis mee. Mijn verbazing was dan ook groot toen ik erop werd gewezen dat de film een knip-en-plakwerk is, afkomstig van een vierdelige miniserie; jawel, het originele Yor: the Hunter from the Future duurt een flinke vier uur en werd in vier delen getoond op de Italiaanse TV-zender Rai Uno. Het is dan ook die versie die ik hier zal "recenseren"; tussen aanhalingstekens, want van effectief recenseren zal er niet veel sprake zijn, eerder een samenvatting van het volledige plot met wat kanttekeningen. Dus ja, er zullen vast wel spoilers in zitten (al valt er niet veel ècht te spoilen), dus als dat je niet aanstaat is het beter om niet verder te lezen.



We beginnen de serie met een lang shot van een landschap bestaande uit zand en rotsen. Dan komt Yor het beeld binnen gehuppeld (en huppelen is effectief het juiste woord), en om meteen aan te tonen hoe cheesy deze hele zit zal zijn horen we meteen Yor's hoogstpersoonlijke themesong: Yor's World, he's the man. Terwijl we aanhoren hoe keer op keer wordt benadrukt dat Yor wel effectief de man is en hij op zoek is naar de betekenis van zijn leven (of zoiets, probeer maar eens wijs te raken uit die lyrics) huppelt Yor nog wat verder rond; Yor is de man, ookal loopt hij als een meisje. Na deze korte introscène zien we - de plaatsing had hier weliswaar iets beter kunnen zijn - een introductie waarin we Yor en een vreemde stam leren kennen, die net vandaag hun groten Godenfeest houden: een groot vuur wordt aangestoken ter ere van hun God.

Niet aanwezig op dit feest zijn Pag; een gezette, oude, bebaarde man, en Ka-Laa; een knappe brunette, tevens prinses van de nederzetting. Ze jagen op een kleine hagedis, maar botsen op een woeste, papier-maché Triceratops. Pag doet zijn best om het op te nemen tegen deze dinosaurus en zwaait er eens stevig met zijn stok naar, maar het is Yor die het zaakje moet komen oplossen. In een rasecht showgevecht waar Yor in het rond draait en springt weet hij de bloeddorstige herbivoor neer te leggen door zijn schedel in te slaan met zijn stenen bijl, en ookal weet ik niet genoeg van dinosaurussen om dat met argumenten te ontkrachten lijkt het mij toch wel een flinke prestatie om dat voor elkaar te krijgen. Omdat Yor de man is drinkt hij het bloed van de gevelde Triceratops, want het bloed van je vijanden maakt je sterker. Ka-Laa krijgt het niet binnen en Pag blijft liever zwak.

Yor gaat mee naar het dorp van de twee en gaat gelijk mee feesten, het is immers nog altijd Godendag; een dag die Yor invult door als een debiel in zijn handen te klappen, van een grote homp vlees te eten en af en toe "heeee", "hoooooo" of "haaaaa" te roepen. Ka-Laa voelt zich hierdoor zo aangetrokken tot Yor dat ze prompt opstaat en een paringsdans voor hem uitvoert: ze schudt flink met haar gat en werpt Yor lustige blikken toe, die daarop drinkt en dom grijnst. Tussen het dansen en de ritmeloze percussie van de mannen door leert Yor van de hoofdman dat hij zijn medaillon - een voorwerp dat belangrijk schijnt te zijn - al eens eerder heeft gezien, aan de hals van een blonde vrouw die ongetwijfeld het doel zal zijn van Yor's volgende reis, zo zegt Yor met een logische arrogantie (hij is de zoon van het vuur dat gevallen is uit de hemel, hoe zou je zelf zijn?).

Alles gaat goed en iedereen amuseert zich te pletter, maar dan slaat het noodlot toe in de vorm van paarse holbewoners. De orders zijn simpel: vermoord alle mannen, breng de vrouwen levend mee naar de grot en bezorg de blonde man met het medaillon aan de leider. Yor laat zich echter niet zomaar overmeesteren, in een groot gevecht tegen de paarse mannetjes zorgt hij voor een afleidingsmanoeuvre: hij haalt één van de grote vuurbakens neer. Dit zorgt voor enkele seconden verwarring bij de holbewoners, Yor grijpt deze kans om weg te rennen met Pag en Ka-Laa, dat het dorp nu compleet verwoest is lijkt bijzaak. Na een achtervolging weet Yor zijn belagers af te schudden en gaat het trio het moeras in; hier komen ze ook weer drie paarse holbewoners tegen, maar vooraleer ze hen opmerken zinken de drie kleurlingen het moeras in: zijn er putten onder water, smelten de holbewoners weg of leeft er een monster dat het trio te pakken kreeg? Een beetje voorafschaduwing kan nooit kwaad. Het drietal splitst dan op: Yor en Ka-Laa gaan een beetje rondhangen terwijl Pag - na eerst nog even in de vlucht een holbewoner met pijl-en-boog neer te schieten - terugkeert naar het dorp en voor een tijdje de rol van badass overneemt.

Yor draagt Ka-Laa doorheen het moeras. "In onze cultuur", merkt Ka-Laa op, "wanneer een man een vrouw draagt, betekent het dat hij van haar houdt". Een romantische spanning is voelbaar tussen de twee, langzaam groeien de twee hoofden naar elkaar toe... totdat Yor's aandacht wordt afgeleid en hij haar in het moeras laat vallen. Yor's World, he's the man. De twee vinden een grot met dekens en houden zich daar koest terwijl Pag de aandacht opeist. Hij is inmiddels terug in het dorp en heeft de hoofdman zo goed als dood teruggevonden. Wanneer hij opgemerkt wordt door alweer enkele paarse holbewoners slaat hij op de vlucht, en welke vluchtweg is beter dan dwars door een vulkaan? Hij baant zich voorzichtig een weg langs de rand terwijl de holbewoners hem achtervolgen, Pag klautert via gevaarlijke wegen, springt over een afgrond en... draait zich dan om om één van de holbewoners neer te schieten terwijl de andere wegrent. Pag's world, he's - oh wacht. Hij blijft ook overnachten in een grot, niet dat dat enigszins logisch is binnen de situatie, maar het is verdorie wel handig voor later.

Yor en Ka-Laa hebben genoeg van een bijrol en rennen naar buiten, recht in de handen van een tentakelmonster dat in het moeras leeft. Deze grote dreiging - die schijnt te ademen door zijn oogbal - zat niet in de film en is één van de betere momenten van de serie. Yor wordt gegrepen door een tentakel, terwijl Ka-Laa gilt. Yor hakt deze af en rent naar Ka-Laa, die bedreigd wordt door een tentakel terwijl ze gilt (al een geluk dat dit Italiaans is en niet Japans). Tijdens zijn heroïsche actie wordt Yor gegrepen en richting het water gesleept, na nog wat meer te gillen doet Ka-Laa ook eens wat nuttigs en gooit een puntige steen in het oog van het monster, dat ontploft als een ballon. Hierna komen de twee in de buurt van de grot waar alle vrouwen van de nederzetting gevangen zitten. Het moet inmiddels niet meer gezegd worden dat ze worden aangevallen door paarse holbewoners, die Ka-Laa weten te ontvoeren, Yor K.O. slaan en zijn medaillon stelen. Net voordat ze hem over de rand van een klif kunnen smijten staat Pag voor de grot waarin hij ging slapen, die toevallig uitkijkt op de klif. Hij schiet één van de twee holbewoners neer, maar dat is niet genoeg om de andere tegen te houden Yor de afgrond in te smijten. Maar natuurlijk belandt Yor ergens op een rand enkele meter lager en niet in de kilometers diepe afgrond. Yor staat recht, veegt zijn schouders af, klimt terug naar boven en gaat op pad naar de grot van de holbewoners, en deel 2 van de serie. Deel 1 is heel interessant gebleken, met een hoop scènes die niet in de film zaten (dit uur materiaal werd herleid tot een klein kwartiertje), terwijl het tweede deel de meest epische scène van de film zal bevatten. Lees er volgende keer meer over: same Yor-show, same Yor-channel.

24 april 2010

Bad Lieutenant: Port of Call - New Orleans (2010)

Sommige mensen weten gewoon hoe je een goede film maakt en dit is daar een schoolvoorbeeld van. Neem bijvoorbeeld Nicolas Cage: de beste man staat soms ongezien sterk te overacten, mompelt, fronst zijn wenkbrauwen tot een knoop, is eigenaar van het slechtste haarstukje in de geschiedenis van de film en misschien wel de wereld... enfin, ondanks dat dit allemaal redenen zijn waarom ik een fan van hem ben toont dit allerminst de kenmerken van een goed acteur. Maar waar hij tegenwoordig gecast wordt voor diverse rollen van avonturier tot pseudo-superheld, is er geen één waar hij gewoon kan doen wat hij goed doet: en dat is wat deze film wel biedt. Deze Bad Lieutenant: Port of Call - New Orleans (een héél losse remake van de Bad Lieutenant met Harvey Keitel uit 1992) biedt een bijna epische hoeveelheid Cage waarin hij weer te pas en te onpas staat te schreeuwen, rondspringt als een kleuter vol suiker of juist té weinig emotie toont, maar ook deze keer zijn dat allemaal pluspunten.

In deze match made in heaven speelt Cage een politieagent (ofja, luitenant) die verslaafd is aan pijnstillers, marihuana en cocaine. Zowat elk shot in de film is Cage' personage onder de invloed van minstens één van deze dingen, wat het perfecte canvas biedt om hem volledig en ongeremd los te laten gaan. Wanneer Cage plots staat te roepen en tieren is daar een verklaring voor: drugs. Wanneer Cage een lange, onbegrijpelijke pauze laat in een zin is daar een verklaring voor: drugs. Wanneer Cage's lichaamstaal meer aandacht trekt dan zijn sprekende tegenspeler is daar een reden voor: drugs. Het hele idee om Cage een verslaafde te laten spelen werkt op zoveel niveaus, het is onbegrijpelijk dat niemand er ooit eerder aan gedacht heeft. Voor mede-fans van Cage hilariteit is het mooi om te zien dat hij zelfs binnen deze context nog wel eens durft overdrijven; tijdens enkele scènes staat hij zo gepijnigd, intrigerend en ronduit vreemd te staren dat het lijkt alsof hij een nieuwe emotie heeft uitgevonden en deze nu in zijn meest extreme vorm op het publiek loslaat. Het is in dit soort film lastig te onderscheiden of Nicolas Cage nu eigenlijk een heel erg slechte, dan wel een heel erg goede acteur is, maar één ding staat buiten kijf: Cage is een komisch genie.

De hele drugs-themathiek is het centrale punt van de film, het effectieve plot is een moordzaak die Cage moet zien op te lossen, maar dat verhaal bevat opvallend weinig gewicht. Het werd allicht bewust als achtergrond gehouden en wordt vooral gebruikt om Cage-momenten te omkaderen, wat de film genoeg drive geeft om de twee uur vol te maken zonder vermoeiend te worden. Regisseur Werner Herzog weet Cage zijn performance geweldig in beeld te brengen en zorgt ook voor enkele memorabele momenten waar Cage niet centraal staat. Zo is er een moment wanneer Cage een onderzoek binnenloopt en een update vraagt over de zaak. Plots draait hij zich om en vraagt aan iedereen: "What are these fucking iguana's doing on my coffee table?" Deze drug-hallucinatie is op zich al vreemd, maar wanneer de regisseur vervolgens een minuut lang het standpunt van de leguaan toont met Johnny Adams' Release Me als achtergrondmuziek vraag je je af waar je eigenlijk naar aan het kijken bent, op een goede manier. Nog zo'n scène die mensen zich in de toekomst zeker zullen blijven herinneren is wanneer een shootout tussen zes gangsters eindigt met aan één kant drie doden. "Shoot him again", zegt Cage, "his soul's still dancing!",waarna we getuige zijn van een halve minuut breakdance ondersteund door harmonica. Je zou bijna denken dat Cage de film zelf heeft geregisseerd.

Maar goed, veel meer is er niet te vinden in deze film: een ongeremde Nicolas Cage die waarschijnlijk zelf backstage flink heeft lopen experimenteren met allerhande middeltjes. Maar toch is dit simpele gegeven de oorsprong van een heel erg onderhoudende film en zelfs een van Cage's beste films in zijn carrière. Werner Herzogs presteert ook degelijk, met opmerkelijk lange shots en weinig voorspelbare camerabewegingen (het leguaan-shot uiteraard als hoogtepunt), maar het is gewoon een enorm plezier om Cage te aanschouwen terwijl hij zich zo staat uit te leven. Dit is misschien wel hét kroonpunt uit Cage zijn carrière als komisch acteur (al durf ik dat pas te stellen nadat ik Vampire's Kiss gezien heb). Hij is zonder twijfel de Christopher Walken of Arnold Schwarzenegger van deze tijd: vaak onbedoeld hilarisch in zijn acteren, maar juist daarom leer je van hem houden. Bad Lieutenant: Port of Call - New Orleans zal absoluut niet voor iedereen weggelegd zijn, maar als je het over-the-top acteren van Cage wel weet te waarderen is dit een bijzonder sterke, speciale komedie die absoluut niet teleur stelt.


Surrogates (2009)



Het grote idee achter de stripboekverfilming Surrogates - mensen kunnen via een machine één worden met een androïde - is niet al te origineel; dit jaar alleen al werd het voorafgegaan door Avatar en Gamer. In deze versie wordt dat uitgangspunt echter gebruikt op een andere manier, waar de hele samenleving gebruik maakt van deze "surrogates" om hun dagelijkse leven te leiden. Dat is nog steeds geen originele science fiction, maar het biedt wel mogelijkheden tot een interessante thriller waar de vergelijkingen met ondermeer Blade Runner en Minority Report nooit ver weg zijn. Als de immer charismatische Bruce Willis ook nog eens als leading man wordt gecast kan je je verwachten aan een amusante film, want waar Bruce Willis, is een weg.

Aangezien iedereen een betere, veiligere en opgepoetste versie van zichzelf heeft rondlopen in de echte wereld komt niemand nog effectief zijn huis uit. "Opgepoetst" kan veel betekenen: je kan een jongere, knappere kopie van jezelf zijn of als dikke, behaarde vent door de straten rondlopen als een jong, wulps meisje: een fysieke versie van het huidige internet dus. Onze held Bruce Willis loopt rond in een jongere versie van zichzelf met daarbovenop - speciaal voor de tiende verjaardag van zijn coiffure in The Sixth Sense - een haarstukje dat zo ongezien fout is dat zelfs Nicolas Cage en zijn hoofdmarmot het recht verdienen om daar eens flink mee te lachen. Deze zogenaamd perfecte samenleving blijkt, zoals elke perfecte samenleving in geschiedenis van de cinema, niet zo perfect te zijn en je kan je de vraag stellen of een veilig leven zonder ècht menselijk contact wel zo ideaal is. Een iet-of-wat interessante premise die verder nooit wordt uitgediept. Terwijl het verhaal toch zeker wel wat sociale kritiek zou kunnen bevatten toont de film op geen enkel moment een degelijk gefundeerde tweede laag: de imperfectie van een perfecte samenleving zien we niet, de nadelen van extreme zelfmodificatie worden nooit getoond, en zo kunnen we nog wel even doorgaan. Het potentieel dat het uitgangspunt van Surrogates bevat is groot, maar er wordt nooit een poging ondernomen om wat meer te zijn dan een standaard halfbakken moordmysterie, wat te beklagen is.

Er komt een wapen tevoorschijn in de robotwereld waar de autoriteiten niet bepaald blij mee zijn: wanneer het afgevuurd wordt op een surrogate sterft de mens die eraan verbonden is, doodsoorzaak: "their brains are liquified in their skulls". Dat wapen valt in handen van een extremistische groepering (onder leiding van een rastafari Ving Rhames, die na Pulp Fiction terug het doek deelt met Bruce Willis) die tegen het gebruik van surrogates is. Bruce Willis laat zijn surrogate (en daarmee gelukkig ook dat haarstukje) voor wat het is en gaat op pad in de echte wereld, op zoek naar het ding. Daarin zien we een stuk of twee toffe, maar brave actiescènes (de verwachte actiefilm blijft uit) en een behoorlijk flauw einde dat veel te weinig suspense biedt en - sorry, laatste keer - gladder is dan de coupe van robo-Willis. Dit gesprek aan spanning is karakteristiek voor de volledige film die zwak opgebouwd wordt; Jonathan Mostow (die van Terminator 3) overtuigt op geen enkel ogenblik en lijkt gewoon niet veel zin te hebben in het maken van deze film.

Al heeft dat misschien ook wel te maken met de korte speelduur van anderhalf uur. Geef dit verhaal een half uur extra, bouw er wat betekenis en spanning in en je hebt plots een heel andere, betere film. Zonder dat half uur is de hele film eigenlijk maar plattekes: de personages zijn plat en ééndimensionaal en iedereen (zelfs in bepaalde mate het hoofdpersonage) lijkt verwaarloosbaar en oninteressant. De narratief lijdt daar ook onder, het hoofdverhaal is een beetje rommelig bij momenten maar had gered kunnen worden door enkele sterke personages, die er gedurende de film nooit zijn. En dat is dan weer deels de oorzaak door het platte acteerwerk, want hoewel dat waarschijnlijk wel de bedoeling is geweest (ze horen nu eenmaal robots te spelen) helpt dat de voeling met de film niet en zorgt het voor frustrerende fouten in de continuïteit: de ene robot blijft altijd koeltjes en de andere durft al eens te schreeuwen. Uiteindelijk is er niets dat speciaal of enigszins memorabel is aan deze film, op dan misschien Bruce Willis na, die als vanouds weer op flink wat natuurlijke sympathie kan rekenen. Een interessant concept dat verder zo goed als niets te bieden heeft.


18 april 2010

Sherlock Holmes (2009)

Wanneer Guy Ritchie een legendarisch personage als Sherlock Holmes verfilmd is wacht je vooral bezorgd af, want zijn laatste vier films (en die TV-film die geen mens gezien heeft) waren nu niet bepaald hoogstaande stukjes cinema. Toegegeven; zowel Lock, Stock and Two Smoking Barrels als Snatch waren bij momenten zeer amusant en toen nog vrij fris, maar door de Tarantino coolness-in-tien-stappen handleiding flink te misbruiken is die frisheid overgeslagen naar een lichtjes rottende imitatiegeur. Combineer dat met het mysterie en de stoffige, actieloze deductie die kenmerkend zijn voor deze held van weleer en je hebt op zijn minst een beetje stront aan de knikker. No shit, Sherlock.

En deze versie van Ritchie is dan ook onafwendbaar een heel erg moderne interpretatie. Weg zijn het vergrootglas en de deductie, welke werden vervangen door borderline superkrachten. Het is mooi om te zien dat Ritchie de logica in de originele Sherlock Holmes verhalen wil behouden, maar het is jammer dat de regisseur daarvoor toevlucht zoekt tot bovennatuurlijke krachten. Holmes loopt een kamer binnen en merkt binnen de seconde door de modder op iemands schoenen en een scherpe geur waar die man eerder de dag geweest is, van enig intensief onderzoek is er nooit echt sprake. Maar Holmes is ook een gerenommeerd straatvechter die met rasechte Jet Li-precisie een paar gerichte stoten op de kaak of lever bezorgt die elke normale mens ten val brengt (pijnlijk zelfbewust in beeld gebracht). Het is niet echt een verdienste om op die manier een zaak op te lossen, dat is zoals Wolverine die een boksmatch wint van Muhammad Ali: heel knap gedaan maar iedereen had hem neer kunnen halen met messteken, het is pas zonder valsspelerij wanneer het echt interessant wordt. Er zijn zelfs X-Men die minder speciale gaven hebben dan Holmes, een film die in feite dichter bij het superheldengenre ligt dan het detectivemysterie dat je ervan verwacht en het simpelweg hoort te zijn.

De vreemdste eigenschap van Sherlock Holmes is dat het volledig uitspeelt als een lange Scooby Doo aflevering, dat klinkt onnozel maar volg even mee. In eens als intro gemaskeerde actiescène zien we Holmes en Watson die een pseudo-tovenaar arresteren: Holmes trekt de kap van de slechterik af waarop Watson verrast zijn naam uitroept: "Lord Blackwood!", waarna het plaatselijke korps hem arresteert. Het gaat zonder vermelden dat hij er zonder die twee bemoeiallen nog mee was weggekomen ook. Blackwood wordt zonder veel boe of ba een doodvonnis aangemeten wat meteen wordt uitgevoerd, maar op de derde dag blijkt Blackwood herrezen van de doden waarop Holmes en Watson in hun mystery machine springen en op onderzoek uitgaan. Dit punt van de film - wat tevens min of meer de basis van het verhaal is - wordt bereikt na drie kwartier, wat extreem lang is voor zo'n dunne verhaallijn maar desondanks is de film absoluut niet saai te noemen op dit punt. De film zit namelijk vol met scènes die absoluut niets met het plot te maken hebben maar het tempo van de film wel hoog houden. Zo trekt het duo naar een abattoir (omdat de schrijvers hen daar blijkbaar heel graag aanwezig hadden) waar een set-piece in werking wordt getreden: een klassieke James Bond val waar de love interest geplaatst wordt op een onontkoombare loopband die eindigt in een face-à-face met een kettingzaag. Aanwezigheid van personages noch film is ergens ook maar iet of wat behulpzaam voor het plot: geen mysterieuze informant, geen achtergelaten kledingsstuk en zelfs geen doosje lucifers met de naam van een hotel erop. Dat soort schrijven zorgt enerzijds wel voor een flinke drive waardoor de film aan een snel tempo lijkt te gaan, maar het plot blijft dan wel rustig stilstaan.

Dat is gelijk ook het beste stuk van de film, want daarna komt het plot helaas opzetten. Een of andere geheime Britse groepering wordt binnengedrongen door Blackwood wanneer zijn trawant Lord Coward aan de macht komt. Nu beweer ik geen psycholoog te zijn, maar in een avonturenfilm zou Lord Coward misschien wel de laatste persoon zijn die ik zou vertrouwen. Het is eigenlijk jammer dat deze subtiele naamgeving niet doorheen de hele film gehanteerd wordt, want namen als Sir Badguy en Miss Loveinterest zijn narratief zeer interessant. Natuurlijk wordt Sir Badguy op het einde gepakt door Holmes waarbij alle hocus pocus eigenlijk een heel logische verklaring blijkt te hebben - het is nu eenmaal een Scooby Doo aflevering - maar dat betekent niet dat de hele film dat soort logica aanhoudt. Want één van de meest betreurenswaardige beslissingen is toch wel dat Sherlock een grote opening in de zaak ziet na een of ander voodoo ritueel, iets dat nogal haaks staat op de superlogica die tot op dat punt wordt gebruikt en - geheel in stijl van het half-assed schrijfwerk - plaats laat voor een lange monoloog waarin het plot wordt uitgelegd. De belachelijke gemakzucht tijdens het onderzoek, de idiotie van de schurk en de overclimax van één specifieke vechtscène (waar Holmes zijn slachtoffer effectief laat gaan om hem in een over-the-top bootscène te grazen te kunnen nemen) zie ik door de vingers door de entertainmentswaarde, maar magie in een film over logica brengen gaat simpelweg te ver. Dat is als een voetbalwedstrijd winnen met behulp van een machinegeweer: je kan de vijand er makkelijk mee verslaan, maar dat is vooral omdat iedereen zich afvraagt waar je het vervloekte ding vandaan haalt.

Maar toch is Sherlock Holmes ergens wel genietbaar. De casting van Robert Downey Jr. (ookal lijkt hij op elk punt zijn Iron Man kostuum boven te kunnen halen) en Jude Law is perfect en de twee amuseren zich duidelijk in hun interactie (hoewel dat bij momenten op het randje van kinderachtig durft te komen), en ook de ondersteunende cast is vrij degelijk met een meer dan bevallige Rachel McAdams centraal. Guy Ritchie staat zoals altijd weer hevig met zijn armen te zwaaien om aan te tonen dat de film boven alles heel erg hip is, maar het wordt nooit zo vervelend als in Revolver of RocknRolla. De hele stijl van de film houdt zich eigenlijk wel goed staande, van de omgevingen en cinematografie tot de bij momenten zéér amusante en energieke folk-soundtrack. Sherlock Holmes is als een leeg cadeau: mooi verpakt en leuk om open te maken, maar daarna blijf je met lege handen en een gevoel van teleurstelling achter. Al is dat wel degelijk een vooruitgang op de berg dode muizen en vogels die Guy Ritchie vroeger al eens bij je voordeur achterliet.


6.0

13 april 2010

The Wicker Man (2006)

Het is makkelijk om The Wicker Man - remake van de gelijknamige film uit 1973 - volledig de grond in te boren als een desastreus stukje cinema: een absoluut verschrikkelijk script, bizarre regie en Nicolas Cage die zo sterk staat te overacten dat zelfs Al Pacino er even bij zou moeten gaan zitten. Maar uit al deze ingrediënten kan een weergaloos monument in onbedoelde humor worden gedestilleerd, nu al een klassieker en favoriet die nog vaak bekeken zal worden.

Wanneer Nicolas Cage een brief krijgt van zijn ex-verloofde waarin hij leest dat haar dochter van een andere nooit gespecifiëerde man (spoiler: het is zijn dochter) vermist is trekt Cage zijn stoute schoenen aan en trekt hij naar het afgelegen eiland Summers Isle. Hier treft hij een sekte vol vrouwen die mekaar aanspreken met 'zuster' en mannen die schijnbaar stuk voor stuk gelobotomiseerd zijn en vooral dienst doen als - zo zeggen de tienjarige meisjes - 'phallic symbol phallic symbol'. Gedurende het verhaal probeert Cage zijn dochter te vinden - grotendeels door doelloos door het bos te lopen - wat niet lukt. Dit loopt af op een uiteindelijke plottwist die je van mijlen- en mijlenver ziet aankomen, waar de sekteleider paradeert in een ode aan Mel Gibson: half Braveheart, half Passion of the Christ (wat trouwens geen toeval kan zijn, want Cage loopt er als agent ook vrij Mad Max bij). Wie de film serieus benadert kan daar wel wat betekenissen in vinden: is The Wicker Man een parodie op het seksisme al dan niet een aanklacht tegen het feminisme? Waarschijnlijk geen van beide, want de metaforen die er wel in de film steken (de cultleider is een bijenkoningin, snap je?) zijn allesbehalve subtiel. Maar het zou te makkelijk zijn om de vele gigantische fouten die de film maakt te benadrukken (oké, eentje nog: letterlijk elke flashback in de film), het is pas wanneer je The Wicker Man als een komedie benadert dat je zijn geniale tweede laag ontdekt.

Moest ik ooit een komedie schrijven behoort 'Nicolas Cage slaat een vrouw in het gezicht' zeker en vast tot één van de sleutelscènes. Maar dat is slechts mijn beperkte blik en reden waarom ik waarschijnlijk nooit een film zal mogen maken, het zijn genieën als Neil LaBute die dat idee nemen en er een meesterwerk van maken: 'Nicolas Cage slaat een vrouw in het gezicht, gekleed in een berenkostuum'. Zo subtiel, zo geniaal. Het script dat LaBute hier geschreven heeft is niets minder dan hilarisch, zo kijkt Nicolas Cage (terwijl hij nog steeds doelloos door het bos loopt) regelmatig of hij ontvangst heeft op zijn GSM; de cult die ver van alle technologie leeft zou maar eens een GSM-mast hebben opgebouwd. Eveneens de dialogen: "Wat zit er in de zak?" vraagt Nicolas Cage nadat er beweging te zien is in een juten zak. Hij gokt met een domme grijns op zijn gezicht: "Een haai?". Het is enerzijds een flinke opgave om iets in de film serieus te nemen, terwijl dat blijkbaar toch echt wel de bedoeling is geweest. Dit is simpelweg het high budget, thriller, iets minder grappige broertje van The Room; de film kan op exact dezelfde manier bekeken worden als een meesterwerk, terwijl het waarschijnlijk (nog veel zekerder dan bij The Room) een geval van onbedoelde humor is.

Maar de man die ervoor zorgt dat The Wicker Man meteen plaats mag nemen in mijn favorietenlijstje is Nicolas Cage. Het maakt niet uit of hij een serieus gesprek probeert aan te knopen of een kamermeisje een kung-fu trap tegen de borst bezorgt: Cage is op elk punt in de film een komische God. En dat is een flinke verdienste, want het is één ding om tijdens de finale van de film zo over-the-top te gaan, maar om dat niveau anderhalf uur vol te houden vraagt talent. En hoewel dat het bij momenten een regelrechte tour-de-force van Cage is - zoals wanneer hij met een pijnlijk verwrongen gezicht zijn vriendin vragend toeschreeuwt "How'd it get burned, how'd it get burned, how'd it get burned, how'd it get burned?" - weet Cage op elk moment wel een nuance in zijn prestatie te leggen waar je minstens om zal kunnen glimlachen (een compilatie aan hoogtepunten vind je 'after the jump'). Daarom - en alleen daarom - is The Wicker Man een aanrader voor mensen die dit soort onbedoelde humor wel kunnen smaken. Verwacht je echter een serieuze thriller dan wordt dit een héél zware zit.


11 april 2010

Green Zone (2010)

Dat Paul Greengrass en Matt Damon weer samenwerken wil allerminst zeggen dat dit een nieuwe Bourne is, ookal wil de marketingcampagne je dat maar al te graag wijsmaken. Green Zone laat zich makkelijk omschrijven als een nieuwe Hurt Locker die wèl iets te zeggen heeft over de politiek achter de oorlog. Daarmee is het de eerste politieke thriller in flinke tijd die op een hoog budget werd geproduceerd, wat helaas ook betekent dat de film dusver een flinke verliespost blijkt.

Roy Miller (een zoals altijd zeer sterk spelende Matt Damon) is een Amerikaans militair wiens job bestaat uit het opsporen van massavernietigingswapens. Wanneer de tip die ze ontvangen voor de derde keer op rij foute informatie blijkt te bevatten is het genoeg geweest voor Miller: er is duidelijk iets niet al te koosjer in Irak en hij zal uitzoeken wat dat precies is. Samen met de eveneens curieuze CIA-agent Martin Brown (Brendan Gleeson, wat heeft die man toch een geweldige presence) voert hij zijn eigen onderzoek. Tegenover hen staat Clark Poundstone, een hoge piet die vooral bezig is met zijn informant 'Magellan' en duidelijk over een geheime agenda beschikt. Losjes gebaseerd op het non-fictie boek Imperial Life in the Emerald City geeft Green Zone een verhaal waarin vooral één vraag centraal staat: waren er effectief massavernietigingswapens in Irak, of werd de hele invasie gebaseerd op een leugen? In hoeverre de fictionele invulling van deze vraag de waarheid is kunnen we op dit moment absoluut niet zeggen, en hoewel Greengrass wel degelijk partij lijkt te trekken is het vooral opmerkelijk dat hij die vraag gewoonweg durft stellen. Een erg atypische houding voor een Amerikaanse oorlogsfilm, wat de film op zijn minst al heel wat respect oplevert.

Deze film lijkt in feite op een samensmelting van Greengrass' laatste films: de Bourne vervolgen en United 93. Green Zone is de actiefilm die zich baseert op een man die alles in zijn eentje lijkt op te knappen, maar het is ook de realistische blik op een recente historische situatie, en waar de film in het laatste half uur dat realisme verliest is het toch op zijn minst een verfrissende aanpak. Dat laatste half uur is grotendeels het punt waarop Roy Miller beslist dat er wat meer ass mag gekickt worden en hij de dingen wat gaat forceren, in plaats van de vele dialogen die de film tot op dat punt rijk is. Dit uit zich voornamelijk in een achtervolgingscène doorheen bezet gebied die te lang, niet goed uitgebalanceerd en te chaotisch is. Die chaos, als u het nog niet geraden had, is toe te schrijven aan Greengrass' terugkerende shakycam en overactieve montage. Net als in de Bourne films worden de actiesequensen namelijk weer gefilmd met een handycam wat gelijke hoeveelheden energie en frustratie in de film pompt. Want hoewel een schokkende camera van tijd tot tijd werkt moet er vooral een lijn binnen het camerawerk zitten, waar dat bij Green Zone vaak lijkt te missen. De cameraman spurt zo vaak met de personages mee dat je als kijker soms nauwelijks nog weet waar te kijken, iets wat zowel in de openings- als slotscène voorkomt waar Irak overkomt als een vibrerend eiland in een wasmachine tijdens een aardbeving. Dat je als regisseur een schokkende oorlogsfilm wil maken is te begrijpen, maar dit is niet de juiste aanpak.

Al is die chaos ook wel een beetje terug te leiden naar het plot, dat helaas niet van hetzelfde kaliber is als het verhaal. De film spurt van begin naar einde aan een razend tempo, maar het is pas rond het middelpunt waar de bal echt aan het rollen gaat en het verhaal op gang wordt getrokken. Je zit te lang naar een aantal gebeurtenissen in de stijl van The Hurt Locker te kijken vooraleer de twee plotlijnen geïntroduceerd worden en wanneer die samenkomen nadert de film haar einde al. Niet dat die eerste helft daardoor saai is, verre van, maar het zou het verhaal enige kracht hebben bijgezet moest de opbouw beter gespreid gaan over de volledige speelduur. Maar dat zijn kritiekpunten op een sterke film die tot nadenken uitnodigt, terwijl de film voorbijvliegt door het sterke acteerwerk en de pompende soundtrack. We kijken alvast uit naar de volgende Greengrass en Damon samenwerking, al hoop ik dat de cameraman met Parkinson eens een keer thuisblijft.


7.5

9 april 2010

Percy Jackson & the Olympians: The Lightning Thief (2010)

Het heeft er alle schijn van dat deze Percy Jackson & The Olympians: The Lightning Thief (meer dan één mond vol) een poging is om een nieuwe Harry Potter te creëren. Chris Colombus' (regisseur van de eerste twee Potters) nieuwe film draait rond een tiener die over speciale krachten bezit, deze keer geen hocus pocus en toverdrankjes maar de mythische verhalen rond Zeus en co. De Griekse mythologie wordt hier geplaatst binnen onze moderne wereld, een gedurfde keuze die alleszins een beetje originaliteit teweeg zal brengen. Dus vol goede moed begint de film.

Perseus - Percy voor de vrienden - is een halfgod: hoewel zijn moeder samenwoont met een bijzonder vrouwonvriendelijke marginaal is zijn echte vader Poseidon, God van de zee. En meteen verdwijnt alle goede moed die ik voor deze film had verzameld. Als je de beslissing maakt om je film in de oude mythologie te plaatsen kan je niet zomaar de mythologie aanpassen. Als je het hoofdpersonage per sé over water wil laten controleren, gebruik dan één van de zonen van Poseidon. Perseus een andere vader dan Zeus toeschrijven puur en alleen om de naam te gebruiken is een kaakslag voor iedereen die ooit mythologie gelezen heeft of zelfs maar naar Clash of the Titans is gaan kijken. Het is als een gloednieuwe BMW kopen om vervolgens de pedalen en de ruitenwissers van plaats te veranderen: het is inconsistent, werkt niet en als je er twee uur in rondrijdt zal iedereen je zeggen dat je in een gesloten instelling thuishoort. Het is een punt waar ik niet overheen kan: waarom zou je eeuwenoude verhalen misbruiken gewoon om je hoofdpersoon "Percy" te kunnen noemen? Eén keer googlen leert me dat Poseidon een zoon had genaamd "Lycus": wat is er mis met Luke Jackson & The Olympians? Ik weet dat de film gebaseerd is op een boek en deze kritiek dus eerder naar de schrijver van de boeken dan het script gericht is, maar dit soort onnodige afwijkingen zorgen er voor dat de film meteen met een heel wrang gevoel begint.

Maar goed, dat terzijde: Luke Jackson is verder een gewone, alledaagse, respectloze, arrogante kuttiener die zich niet bewust is van zijn krachten. Het is pas later - in een enorm domme scène waar Luke voor een barrière gaat staan om met een Minotaur te vechten, terwijl hij erachter onschadelijk zou zijn - dat hij zijn krachten leert gebruiken, helaas voor hem is zijn moeder op dat moment al ontvoerd door Hades. Op het trainingskamp zijn de tientallen andere halfgoden sprakeloos en enorm onder de indruk wanneer ze zien dat hij water kan controleren, wat min of meer het equivalent is van Harry Potter die een vuurbal uit zijn staf schiet waarna Perkamentus hem vraagt hoe de fuck hij dat voor mekaar heeft gekregen. Hij gaat samen met zijn beschermer (half mens, half geit) en zijn love-interest (zo doet de slow motion vermoeden, want van enige emotionele interactie is geen sprake) op pad om zijn moeder terug te vinden, wat er op neerkomt dat hij eerst naar drie punten moet reizen om magische MacGuffins te verzamelen vooraleer hij uiteindelijk naar de Onderwereld (gesitueerd in Hollywood, hah) kan gaan om zijn moeder te bevrijden. Een plot dat zelfs voor kinderfilms behoorlijk mager is en de film absoluut niet kan dragen.

Uiteindelijk zijn er twee positieve punten aan deze Lightning Thief: de CGI is grotendeels indrukwekkend (op enkele momenten, en vooral Medusa's slangenkapsel na) en de actiescènes gebruiken deze tamelijk goed. Daarnaast is hoofdrolspeler Logan Lerman tamelijk charismatisch en enthousiast, op wat occasionele foutjes na die we graag op de kap van het bronmateriaal schuiven. De rest van de cast bestaat vooral uit uitgebreide cameo's: een onbedoeld hilarische Pierce Brosnan, Uma Thurman, Sean Bean, Rosario Dawson, Steve Coogan, ... veel bekende gezichten die zich wel lijken te amuseren, maar dat plezier nooit echt naar de kijker kunnen overbrengen. Daarnaast is er veel om over te klagen in deze gefaalde poging tot franchise (Godzijdank dat de film nog geen winst heeft geboekt): er is meermaals een gebrek aan continuïteit, de product placement is bijna beledigend, dialogen bestaan te vaak uit monologen waarin het plot uitgelegd wordt en de soundtrack (ondanks een sterk begin met AC/DC's Highway to Hell) bestaat vooral uit popmuziek die buiten het jaar 2010 niet meer herinnerd zal worden (po po po pokerface). Neen, dit is absoluut geen goede film, maar desondanks blijft ik zitten met die ene vraag: wat is er mis met Luke Jackson & The Olympians?


3.5

8 april 2010

Clash of the Titans (2010)

Een remake van een film die volledig staat op speciale effecten, dat moet goed te doen zijn. Zeker op een budget van 125 miljoen, met Louis Leterrier aan het roer (de man maakte eerder al de geslaagde The Incredible Hulk reboot) en twee van de meest getalenteerde, oscargenomineerde acteurs van deze tijd. Een erg mooie basis om een goede remake op te baseren, maar er zit één stevige kink in de kabel: deze Clash of the Titans is geschreven door de mensen achter Æon Flux en The Tuxedo. Daar gaat de hoop op een simpele effecten-update dus. Wat de schrijvers van Clash of the Titans niet begrepen hebben is dat de bron niet alleen het origineel uit 1981 is, maar de gehele Griekse mythologie. Het script heeft de pretentie om de originele verhalen te herschrijven, slechts bepaalde details te gebruiken en enkele grote lijnen aan te passen, met als gevolg dat het enige epische aan deze Clash of the Titans de grootte van de plotholes is.

Perseus is het enige personage waarvoor je voeling zal ontwikkelen gedurende de film, al is dat vooral bij gebrek aan betere personages want naast Perseus is elk personage erg plat, oninteressant of afstandelijk. Perseus, 's werelds beste zwemmer, ziet zijn surrogaatfamilie sterven en geeft Hades (een teleurstellende Ralph Fiennes, nog steeds in Voldemort-mode) de schuld. Even later krijgt Argos dezelfde (maar iets strakkere) deadline als in het origineel: na 10 dagen zal de Kraken gelost worden. Dit kan Perseus geen bal schelen aangezien Andromeda toch zijn vrouw niet is, maar omdat hij hierdoor zijn wraak op Hades zou kunnen nemen besluit hij toch maar snel de trek te maken. De basis van het verhaal wordt dus lichtjes verschoven van liefde naar wraak, een trend die doorheen de hele film duidelijk is. De Goden krijgen een belangrijkere rol in deze film, nuja: Zeus en Hades alleszins, van de tiental andere Goden krijgen er slechts twee een zinnetje uit te spreken. Zeus (een oogverblindend blinkende Liam Neeson die op één, heel erg epische noot speelt) is een erg kinderachtige oppergod die nogal vaak van gedachten wisselt: de mensheid moet boeten, terwijl hij Perseus helpt (die zichzelf belachelijk maakt door de hulp van de Goden eerst een uur lang te weigeren), waarna hij het bevel en tevens dé quote van de film roept: 'release the Kraken', ... er zit nauwelijks een lijn in het gedrag van Zeus. Daarbij zijn de Goden erg dom om Hades - wiens echte plannen vooral bestaan uit Zeus van de troon te stoten - te vertrouwen, een dubbele agenda die even subtiel wordt uitgespeeld als het verraad van Jafar in Aladdin.

Maar voor al de veranderingen die er plaats hebben gevonden zit er slechts één tussen die goed uitpakt: de Djinn - houtskolen mannetjes met een blauwe hoofddoek - zijn vrij cool. Verder worden er vooral nieuwe minpunten gecreëerd of onderstreept. De anticlimax die het gevecht met de Kraken is (een tweetal minuutjes rondrennen) staat nog steeds en wordt zelfs versterkt door er een tweede anticlimax (een 'gevecht' van een halve minuut met Hades) achter te plakken. Veel van de personages en gebeurtenissen zijn aangepast om binnen het nieuwe wraakverhaal te passen: Calibos' achtergrondverhaal is flauwer, maar hij weet deze keer wel gigantische schorpioenen op te roepen. Medusa daarentegen kan dat niet, maar wordt vooral gereduceerd tot een domme vijand die wel heel makkelijk neer te halen is (logica is heel ver te zoeken binnen deze actiescène). Zo zijn er wel enkele tientallen minpunten op te noemen die simpelweg terug te brengen zijn tot één actie: het versimpelen van het achtergrondverhaal en een Goden-tegen-de-mensheid verhaal te forceren uit bronmateriaal dat dat simpelweg niet is. Nog één pluspunt: de dialogen zijn deze keer iets moderner, allerminst goed geschreven maar wel begrijpbaar voor iemand die niet in het oude Griekenland leeft.

Het meest opmerkelijke is misschien nog wel dat Clash of the Titans vrij saai is. Er is maar weinig plaats voor humor (Bubo de mechanische uil werd vervangen door twee gigantische stereotypen met een hoog Transformers 2 gehalte). De film neemt zichzelf veel te serieus en is veel te strak waardoor je nooit echt in de actie kan verdwijnen. Het is als een Western stand-off tussen twee snipers, een achtervolgingsscène met bejaarden achter het stuur of een sexscène waar beide partijen last hebben van smetvrees: het is wel degelijk strak in beeld gebracht, maar echt enthousiast kan je er niet van worden. Dat is een beetje het verhaal voor de hele film: de actiescènes zijn goed en talrijk, maar missen wat schwung om er volledig in mee te gaan. De CGI is degelijk, zonder je ooit ècht omver te blazen (mogelijke uitzondering is de Kraken, die al in de trailers werd getoond). De talrijke omgevingsshots zijn mooi, maar hebben weinig impact (mede door de weinig memorabele soundtrack van Ramin Djawadi). Clash of the Titans is boven alles heel erg "ok", zonder ooit echt goed te worden. Acceptabel als vergeetbare popcornfilm, maar absoluut niets meer dan dat.


4.0

7 april 2010

Clash of the Titans (1981)

Een oude voorspelling beweert dat koning Acrisius zal sterven indien zijn dochter bevalt van een zoon. Zoals elke bezorgde ouder beslist hij dan maar om zijn dochter op te sluiten, zodat geen man aan haar kan komen. Maar dat is buiten Zeus gerekend, die Acrisius' dochter zwanger weet te krijgen door zich te vermommen als - hand op het hart - een 'golden shower'. Acrisius beveelt zijn mannen om zijn dochter en kleinzoon (halfgod Perseus) in een gesloten kist in zee te smijten, kwestie van de voorspelling om de tuin te leiden. Wat uiteraard niet lukt, want wanneer Zeus hier achter komt beveelt hij Poseidon om de Kraken los te laten, die meteen heel de stad vernielt. Je fuckt nu eenmaal niet met Zeus.

Ettelijke jaren later - wanneer Perseus is opgegroeid tot een adonis van een babyface - trouwt hij met prinses Andromeda na eerst de slechte Calibos' linkerhand af te hakken. Iedereen content totdat Perseus' spiksplinternieuwe schoonmoeder Andromeda's schoonheid vergelijkt met die van Godin Tethis. Geen slimme zet, want de op haar tenen getrapte Godin dreigt er mee de Kraken binnen 30 dagen los te laten, tenzij Andromeda opgeofferd wordt. En zo begint Perseus' avontuur om een manier te vinden om de Kraken te vernietigen. Hij ontmoet drie blinde, vrouwelijke kannibalen, vecht tegen Medusa, steekt de Styx over en maakt tussendoor een rondje op een vliegend paard. Het is vooral in deze tweede helft dat Clash of the Titans zich manifesteert als een toffe avonturenfilm. Regisseur Desmond David zorgt voor een uitgebalanceerde spanningsboog waar hij een sequens als het gevecht tegen Medusa - dat zich zeer makkelijk als een grootse actiescène presenteert - uit laat spelen tot een spannend kat-en-muisspel, gedragen door de atmosfeer. Het zorgt ervoor dat de film fris blijft aanvoelen in een simpel script dat niet meer is dan een simpele opvolging van set-pieces.

Maar naast enkele sterke individuele scènes steunt de film ook op enkele individuele prestaties. Het acteerwerk is enorm cheesy, maar draagt bij aan de sfeer rond de film. Daarnaast vinden we in Burgess Meredith (Micky van Rocky, The Penguin) een bekend gezicht dat een meer dan aangename rol neerzet. Maar de show wordt volledig gestolen door Laurence Olivier, die een ronduit epische Zeus neerzet die iedereen moeiteloos wegblaast. De andere man die met de film gaat lopen is Ray Harryhausen; dit was het laatste project waar de God van de stop-motion aan meewerkte en hij heeft er duidelijk zijn best voor gedaan. Harryhausen geeft hier leven aan enkele wondermooie creaturen die de film voor een groot gedeelte dragen. De hele film teert in principe op deze effecten: Clash of the Titans is niets meer dan een licht verteerbare actiefilm, gecombineerd met een flinke portie mythologie en stop-motion. Veel heeft de film daarmee niet om het lijf, maar bij Zeus het is tof entertainment.


6.5

4 april 2010

The Curious Case of Benjamin Button (2008)

Dat het scenario van The Curious Case of Benjamin Button - gebaseerd op een kortverhaal van F. Scott Fitzgerald - van de hand van Eric Roth komt mag geen verrassing zijn. De schrijver zijn grootste succes staat immers op naam van Forrest Gump, wat lang niet de enige overeenkomst tussen deze twee kassuccessen is.

Benjamins moeder sterft reeds bij zijn geboorte waardoor zijn vader met zichzelf worstelt wat hij met zijn zoon aan moet vangen... tot hij hem voor de eerste keer ziet, Benjamin Button is immers een gatlelijke baby: een verrimpelde huid, zeer zwakke botten en nog een handvol andere ouderdomskwaaltjes. Zijn vader schrikt en beslist hem vondeling te leggen bij een bejaardentehuis. Benjamin lijkt geen lang leven beschoren, maar keer op keer overschrijdt hij zijn (vrij letterlijke) deadline. Zodoende groeit Benjamin op tussen de ouderlingen die fysiek zeer weinig van hem verschillen, waar hij van tijd tot tijd met de dood geconfronteerd wordt. Benjamin blijkt achteruit te verouderen - te verjongeren zeg maar - waardoor hij er hoe langer hoe fitter uitziet. Op die manier begrijpt Benjamin als geen ander de vergankelijkheid van het menselijk leven, hoe de enige zekerheden in het leven de geboorte en de dood zijn; een moraal waar maar al te vaak op gehamerd word. En hoewel dat als zware kost klinkt is de overheersende toon er een van optimisme, dit blijft natuurlijk big-budget Hollywood.

Nogal verwonderlijk dat juist David Fincher met dit materiaal aan de slag is gegaan dus. De man was jarenlang één van Hollywoods grootste zwartkijkers met een palmares vol donkere thrillers: Seven, Fight Club, Zodiac, ... niet meteen iemand waarmee je over de vrolijke dingen van het leven kan keuvelen denk je dan, maar toch is de feel-good vibe overduidelijk aanwezig. "Fincher sold out" wordt dan gezegd, wat misschien ook wel het geval is als we naar zijn volgende project The Social Network kijken, een film over het veelzijdige en diepgaande onderwerp Facebook. Voor Eric Roth is dit dan weer een routinejob die verdacht veel wegheeft van Forrest Gump met een twist: waar Forrest Gump een simpel personage is met een zeer speciaal levensloop zien we in Benjamin Button eerder een zeer speciaal personage met een simpel leven. Benjamin ontmoet de president niet en bedenkt ook geen icoon zoals de smiley: hij leeft gewoon een leven dat enerzijds het vertellen wel waard is, maar niet veel meer te bieden heeft dan de memoires van een alledaagse Jan met de pet. Daardoor is de film gewoon niet boeiend genoeg en zijn er enkele momenten waar je interesse zeker zal verwateren, een probleem dat makkelijk op de werktafel had kunnen verholpen worden door er de schaar in te zetten, want twee uur en drie kwartier gewone gebeurtenissen is simpelweg te veel.

Dat is jammer, want verder is er heel weinig mis met deze film. Zowel Pitt als Blanchett herhalen hun prestaties uit Babel en lijken een echte band te hebben, maar ook de figuranten worden nooit ongeloofwaardig in hun acteren. Pitt speelt weliswaar een moeilijke rol, want ongeacht de emotionele waarde die zijn personage meesleept zit iedereen toch vooral naar de speciale effecten te kijken en het moet gezegd, op een tweetal korte momenten na overtuigen deze volledig. Pitt's omgekeerde levensloop is op elk moment geloofwaardig (al plaats ik toch enkele vraagtekens bij de continuïteit tussen zijn jonger en Blanchetts ouder worden). Ook de cinematografie is weer van hoog niveau waar er flink wat shots tussen zitten met een hoog dat-zou-in-mijn-woonkamer-niet-misstaan gehalte. De voornaamste fout die Fincher hier maakt is er vooral een van overschatting: de 160 minuten zijn er simpelweg een veertigtal teveel. Met een wat strakkere grip op de totale speelduur had Fincher hier misschien wel de evenknie van Forrest Gump in handen, maar The Curious Case of Benjamin Button wordt te dun uitgesmeerd om van een echte voltreffer te spreken.


7.0